Vanaf Xian is de volgende halte
Lhasa, de hoofdstad van Tibet en daar gaan we met de trein naar toe.
36 uur doet hij er over en onderweg
gaan we over een pas van 5111 meter, dus ruim 300 meter hoger dan de Mont Blanc.
We hebben gelukkig een z.g. softsleeper cabine geboekt en dat zijn 4 persoons
cabines. Het is altijd afwachten wie er nog meer bij je komt zitten, maar wij
hebben geluk als er een leuk, jong stel uit Kunming instapt. Daar is tenminste
redelijk in het Engels mee te communiceren; hij blijkt betrokken te zijn bij
geavanceerde optonica en noemt als voorbeeld Google Glass. We hebben genoeg
water bij ons en ook gevriesdroogde maaltijden, die we bij Beversport hebben
gekocht speciaal voor dit deel van de reis. In Chinese treinen zit in elke coupé
een heet water kraan ( gekookt en dus veilig), waar de treinreizigers onderweg
hun bakken met bami en rijst mee klaar maken.
Wij kiezen voor de makkelijke weg en gaan naar de restauratie wagen,
waar we na de nodige misverstanden toch een heerlijke maaltijd krijgen. Ik
krijg een hele vis op mijn bord en hij lijkt een beetje op een kleine brasem,
maar kan ook een karpertje geweest zijn. En hoewel de vissenkop compleet met
uitpuilende ogen wat dominant naar mij kijkt, besluit ik gewoon te gaan eten.
En, verrassing, heerlijk smakende vis maar met veel, heel veel graten, dus zit
ik al gauw ongegeneerd voortdurend met mijn vingers graten uit mijn mond te
vissen. Ik val niet op tussen de Chinezen, zal ik maar zeggen ;-).
36 uur in een trein is erg lang,
maar er is gelukkig al na 14 uur een oponthoud. Wij moeten overstappen naar een
sterkere trein, die twee locomotieven heeft met benzinemotoren. De dieselloc’s
verliezen teveel vermogen op deze grote hoogte. We zitten al ruim boven 3,5 km (!). We slapen als een roos; de bedden zijn
inderdaad “soft” en de volgende morgen
worden we wakker met het uitzicht op de eindeloze hoogvlakte. Nog 12 uur te
gaan. En hoe imposant ook het uitzicht is, het is na 4 uur, na 6 uur, na 8 uur nog
steeds hetzelfde met hier en daar een kudde yak’s of wat antilopen. Beetje
knullig om te zeggen misschien maar het uitzicht kan ons niet meer boeien.
Ineens krijgt Monique een stekende
hoofdpijn, zuurstofgebrek, want de trein klimt nu boven de 5 kilometer hoogte.
Gelukkig zit er naast élke zitplaats een zuurstofaansluiting en nadat onze
Chinese coupé genoot snel de conducteur gewaarschuwd heeft, komt die aansnellen
met een reddend zuurstofslangetje. Na wat onhandig gedoe ( ze doet het
blijkbaar niet vaak) lukt het om de zuurstof te laten stromen en brengt het
zichtbaar verlichting. Als ik even later
zélf de aansluiting nakijk, blijkt ze iets dicht te hebben gedraaid en krijgt
Monique heel weinig binnen. Het lukt mij om de zaak weer te herstellen en na een
uurtje is de ergste hoofdpijn voorbij.
Op het station in Lhasa worden we
verwelkomd met een witte zijden sjaal en de traditionele groet, die klinkt als
“tassie deléé” . We voelen ons wat ongemakkelijk met die sjaal om onze nek; het
ritueel lijkt op de verplichte bloemenkrans, die je in Hawaii omgehangen
krijgt.
We worden naar ons hotel gebracht,
dat midden in de stad ligt en alweer perfecte kamers heeft met WiFi. Naast het
hotel is een restaurant, dat al 16 jaar gerund wordt door een Nederlands
echtpaar. Zij brengen de wintermaanden in Nederland door, want dan is er geen
toerist te bekennen in Lhasa. Gebruikmakend van zijn lokale kennis, drijft hij
dan een handeltje met origineleTibettaanse en Nepalese kunst zonder terug te vallen op goedkope toeristenkwaliteit
(www.littlebuddha.nl voor wie
interesse heeft). Wij willen vooral rust
en voelen bij elke stap het tekort aan zuurstof. Ik loop met rubberen knieen zo
lijkt het althans en een simpele trap naar
boven doet ons hijgen als een paard. Veel water drinken wordt ons
geadviseerd en “jullie zullen vannacht wel slecht slapen”. Dat laatste klopte
inderdaad. Wat gebeurt er ? Als je slaapt haal je minder diep adem en na zo’n 8
keer ademhalen, geeft je lichaam aan, dat je veel te kort zuurstof binnen krijgt.
Dat gebeurt doordat je ineens heel diep ademhaalt en daar wordt je dan een
beetje wakker van.
De volgende dag op zoek naar het
ontbijt en dat bleek op de 5e verdieping, het dakterras te zijn.
We hebben het gehaald, 120
traptreden omhoog, want er is geen lift, maar we zaten daarna echt kapot uit te
hijgen en waren pas na een tijdje in staat om ons bordje te vullen en een kop
thee te drinken.
De gids stond ons op te wachten en daar gingen we op weg naar
het beroemde Potala paleis, de
woonplaats van vele Dalai Lama’s. We
hadden het al uit de verte gezien, maar dichterbij komend torende het imposant
boven ons uit. We stapten uit de auto en ik zie aan de voet van het paleis een
enorme mensenmassa, die langzaam richting paleis loopt. Ik schrik mij een
ongeluk, want het is gewoon of er een voetbal stadion leeg loopt, zoveel
mensen. Dat kan toch niet waar zijn?
De gids stelt mij gerust; het zijn
pelgrims, die niet náár het paleis gaan, maar die óm het paleis heen lopen in
een langzame processie. Drie keer moeten ze dat doen, vergelijk het met het
rond de heilige steen in Mekka tijdens de Hadj. Ik zie mensen, die opstaan en
zich daarna languit op de grond uitstrekken en weer opstaan en weer op de
grond, daarbij telkens dus een meter of twee vooruitkomend. Anderen kruipen of
doen iets anders, dat lichamelijk ongemak met zich mee brengt. Het zijn vormen
van boetedoening en sommigen leggen zo de hele weg vanaf hun dorp af, waarbij
ze niet zelden maandenlang onderweg zijn.
In het paleis zelf worden
tegenwoordig niet meer dan 2000 toeristen per dag toegelaten en het paleis is
zo enorm, dat dit betekent, dat je vrijwel overal rustig kunt rondkijken.
Voorheen maakte de
toeristenindustrie gebruik van een toegangsweg aan de achterkant van het
paleis, maar de steeds toenemende bezoekersaantallen, die op een gegeven moment
meer dan 20.000 (!) per dag bedroegen, zorgden voor zoveel schade aan die weg
door de vele bussen, dat men dat resoluut heeft afgesloten.
Nu moet je 365 treden omhoog lopen
en dat is een hele toer bij deze hoogte en met minder zuurstof. Ik was dan ook
bezorgd over Monique, maar die gaf niet op. Halverwege even wat rust en weer
dóórgaan. Later zei ze, dat dit zo
belangrijk is, dat ze niet wilde opgeven. De dood of de gladiolen, zeg
maar. Zoiets als eerst Napels zien en
dan sterven.
Onze gids, een zeer religieus man,
wist ons veel te vertellen over de geschiedenis
van het paleis en de vele rituele vertrekken. En telkens als je dan de jaartallen hoort,
realiseren wij ons, dat wij hier in Nederland nog in de prut rondliepen met
berenvellen, terwijl hier al een hoge vorm van beschaving was. Er is trouwens een grote kans, dat binnen
enkele jaren het paleis niet meer bezichtigd mag worden, omdat er toch teveel
onbedoelde schade optreedt door bezoekers. Denk aan transpiratie handen die aan
eeuwenoude trapleuningen zitten of alleen al het ademen van al die bezoekers.
Er is daarom nu al een begin gemaakt
met een museum in de onderste gebouwen, waar straks de meest prominente
kunstschatten uit het paleis te zien zijn.
Het is een uniek gebouw en overal
vind je de bewijzen van de diepe gelovigheid van de Tibettanen, die in hun
aanbidding heel ver gaan met hun gaven. Zo is er een troon van puur goud, maar
liefst 425 kilo goud is er in verwerkt met ontelbare edelstenen, fraaie jade
ornamenten, etc. Allemaal bijeen
gebracht door de bevolking ter ere van hun geestelijk leider, de Dalai Lama.
Overigens een trivia: het
voorvoegsel Dalai is pas ten tijde van de Mongoolse overheersing van Tibet
ontstaan. Deze titel kreeg de Lama van Djengis Kahn en betekent ‘heer van de
hemel’.
In Tibet ligt het noemen van naam
heel gevoelig en er mag nergens ook een afbeelding worden getoond van de
huidige 14e Dalai Lama. Ook ik kan binnen dit reisblog een aantal
voorvallen niet noemen zonder onze gidsen ter plekke problemen te bezorgen.
Zoals de Duitsers tijdens WWII zeiden: “Der Feind hört mit” oftewel de Chinese invloed reikt heel ver.
Laat ik volstaan met de vaststelling
dat China spreekt over de bevrijding van Tibet in 1959, terwijl de doorsnee
Tibettaan het nog altijd heeft over de bezetting van Tibet.
Na het paleis te hebben verlaten en
dus weer ruim 350 treden naar beneden, zetten we koers naar een lokaal
restaurant, waar we een heerlijke noodle kippensoep kregen. ’s Middags hebben
we een kort bezoek aan het Sera klooster
en daarna vrije tijd voor onszelf en die gebruiken we om heerlijk even niks te
doen, beetje lummelen op de kamer en een drankje bij de buurman.
De volgende dag bezoeken we de Jokhang tempel in het centrum, waar we
weer dat langzaam voorbij trekkende leger van pelgrims zien. Nu zit er ook een
jongen tussen, die twee zware stenen omhoog tilt, tegen elkaar laat klappen en
zich dan voorover laat vallen, waarbij hij de stenen over de straat
schuurt. Die stenen zien er fraai
gepolijst uit aan de onderkant en ik vraag mij af hoelang hij al onderweg is.
Hij moet een ijzeren conditie hebben.
Het is in deze week voor boeddisten een speciale tijd, waarbij extra
festiviteiten passen. Er is daarom extra politie op straat en we zien zelfs een
pantserwagen voorbij komen. Vlakbij stoppen twee bussen en een klein legertje
van bijna 100 politiemensen stroomt naar buiten en stelt zich in slagorde op.
We blijven even kijken, maar het is niet meer als ceremonieel indruk maken op
mogelijke relschoppers. De politie is hier gewapend met een hele lange
wapenstok van 1.80 mtr, waar ze verdomd handig mee zijn. Ik heb er geen foto
van gemaakt, want dat is hier een doodzonde. De gids heeft ons nadrukkelijk
gewaarschuwd; geen foto van beveiligers, politie of militairen, want
onvermijdelijk krijg je problemen.
Het kan je zelfs je visum kosten en
de gids, die verantwoordelijk is, draait onherroepelijk de cel in.
We lopen door het Norbulingka Park en zien het paleis
waar nog steeds een plek wordt vrijgehouden voor de eventuele terugkeer van de
Dalai Lama. Hij heeft daar tot zijn 18e gewoond, zijn bed staat er
nog en onze gids vertelde, dat hij als jongetje op advies van zijn vader heel
even ónder dat bed is gaan liggen ‘om iets van de geest in zich op te nemen ‘.
“s Avonds weer eens een Europees
maaltje gegeten bij de Nederlandse buurman, gewoon weer eens patat met een
lekker stukje vlees en groente. Moet kunnen. Toch?
De volgende dag start onze Tibet
tour en bezoeken we een afgelegen klooster, het Samye Monastery dat nog steeds imposant is, maar slechts een schim
van de voormalige pracht nadat ook hier de Culturele Revolutie schandalig veel
heeft vernield. Hier maken ze o.a. een
enorm wandkleed met borduurwerk van 40 meter breed en 60 meter lang, dat
eenmaal per jaar aan de buitenkant wordt opgehangen tijdens een religieuze
feestdag. Zo’n kleed zien we later ook
bij andere kloosters, die we bezoeken.
Het klooster is zeer lastig te
bereiken en dat was vroeger een garantie voor de puurheid van de bewoners in
hun geloof. De moderne tijd heeft helaas de nodige erosie gebracht. Daarna op
naar het volgende klooster, de Yumbulagang
Monastery , waar enorme bronzen Boedha beelden staan van wel 30 meter,
gegoten uit één stuk (!). Indrukwekkend allemaal, maar ik krijg een beetje last
van kloosteritis, want voor ons als buitenstaander begint het ene klooster al
behoorlijk op het andere te lijken.
Die avond lopen we tegen de eerste
tegenvaller aan.
We checken in Tsedang Yulong Hotel
en krijgen een hotelkamer, die buitengewoon goor is. Stinkt naar urine, de
vloerbedekking vol vlekken, het beddegoed vol kringen en verkleuringen, de
douche werkt niet en in de badkamer bestaat de verlichting uit een TL buis met
de bedrading open en bloot.
Verontwaardigd gaan we naar beneden
en krijgen een andere kamer toegewezen.
Die is op de tweede verdieping en terwijl we daarheen lopen blijkt daar
een seks massage salon te zitten. Die tweede kamer is net zo goor alleen hij
stinkt niet. “het is maar voor één nacht” , houden wij elkaar voor. Maar dan
gaat de telefoon; de gids heeft van onze problemen gehoord en biedt een
oplossing door een ander hotel te boeken. Het kost ons € 25,= en we komen van
de hel in de hemel. Heerlijk schoon, fris ruikend beddegoed en een perfect
werkende douche.
’s Avonds gaan we in een lokaal
restaurant iets eten; uiteraard op aanraden van de gids en hij zal er wel een
graantje van mee pikken. Het kan ons niet schelen, want het is een aardige vent
en hij heeft ons toch mooi uit die hoerenkast gehaald.
Vroeg uit de veren, want vandaag
gaan we een lange rit maken over drie passen, waarvan de hoogste op 5200 meter
ligt. Al snel stijgen we sterk via een vrij steile haarspeldbochten weg, die
veel weg heeft van de Noorse Trollstigen,
die sommigen van ons kennen. Het uitzicht is fenomenaal, maar soms een beetje
te eng diep voor Monique. De weg is uitstekend geasfalteerd, maar dat is nog
maar net zo. Verderop maken we kennis met een ruige weg vol kuilen en los
wegschietende stenen, terwijl er nauwelijks ruimte is voor tegenliggers en de
diepte naast ons gaapt. We passeren een bus, die daar gewoon een lijndienst
aanbiedt tussen de dorpen. Hoge nood? Geen probleem, de bus stopt af en toe en
dan vindt iedereen wel een rotsblok om achter te hurken.
We passeren het hoogst gelegen meer
van Tibet, een heilig meer, door Boedha zelf gezegend tijdens zijn tocht vanuit
India naar Nepal. We rijden ruim 100 kilometer langs de oever van dit ruim 250
km lang meer en stuitten plotseling op een groepje boeren, die met yaks aan het
ploegen zijn. We stoppen en maken foto’s. De mensen reageren heel aardig en
onze chauffeur vindt in zijn kofferbak nog wat zakjes snoep voor de kinderen,
die nieuwsgierig aan komen lopen. Wat een rust stralen deze mensen nog uit.
Geen machinatie, samen elkaars akkertje ploegen, straks elkaars oogst delen,
geen stress… Het bestaat nog hier in
deze ruige bergen.
Maar we moeten door, want ons
reisdoel is nog lang niet bereikt. En dan eindelijk na nog meer kuilen, bochten
en stofwolken komen we op een normale weg uit.
We passeren een lokale markt met wat
toeristische snuisterijen en verderop kunnen we met een Tibettaanse Mastiff (
hondenras) op de foto. We hebben er geen behoefte aan, maar we maken wel even
een praatje en geven de hond een aaitje. De hond schijnt zeldzaam te zijn en
daarom is er veel bekijks.
Tamelijk vermoeid arriveren wij in
Shigatse, waar we na een snelle hap al vroeg ons bedje opzoeken.
We bezoeken daar het Tashilhunpo klooster, het woonpaleis
van de 4e Panchen Lama en
de Kelsang tempel.
De volgende dag, 10 juni, rijden we
weer terug naar Lhasa, zo’n 250 kilometer.
Op het gemak, met wat tussenstops
voor het gebruik van een “natuur toilet” , zoals onze gids het noemt ( de
openbare toiletten zijn schandelijk smerig en smelly )en mooie doorkijkjes voor
wat foto’s.
We krijgen de volgende dag van hem
twee door de priesters gezegende Good Luck Karma’s mee voor in onze auto’s
thuis. “Bedenk 90% van veilig rijden doe je zelf, maar die 10% is karma. Het
overkomt je of juist niet”. Een tekst om
over na te denken.